Ach klein klokje, winterklokje,
in jouw sneeuwwit lenterokje
sta je te trillen van de kou.
Telkens valt er vlok na vlokje,
ijskoud op jouw frêle bouw.
O wat schok je, o wat knok je
nu de storm zo blaast naar jou.
Ach klein klokje, lieflijk klokje,
bijna ga je van je stokje,
maar jij geeft niet op zo gauw.
Fier vecht jij je uit dat hokje
fier vecht jij je uit dat nauw.
Ja je bent een dapper klokje,
en zie daar... de zon voor jou.